Voorbeelden Onderbedelingsvorderingen en overbedelingsschulden

Als een erfgenaam bij de verdeling van de nalatenschap meer verkrijgt dan waarop de erfgenaam op grond van zijn erfdeel recht heeft, is sprake van een overbedelingsschuld (aan de andere erfgenaam of erfgenamen). Als een erfgenaam bij de verdeling van de nalatenschap minder verkrijgt dan waarop de erfgenaam op grond van zijn erfdeel recht heeft, is sprake van een onderbedelingsvordering (op de andere erfgenaam of erfgenamen).

Inhoud

Voorbeeld Situatie zonder testament

Stel, Mirjam (59) en Piet (65) zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en hebben drie kinderen. Piet overlijdt. Er is geen testament en er is geen rente afgesproken. De wettelijke verdeling is van toepassing. Het totale gemeenschapsvermogen bedraagt € 1.200.000. De nalatenschap van Piet bedraagt dus € 600.000. Er zijn vier erfgenamen (Mirjam en de drie kinderen). De vier erfgenamen hebben ieder recht op 1/4e deel van de totale nalatenschap. Dit komt neer op € 150.000 per erfgenaam.

Bij de verdeling van de nalatenschap kunnen de drie kinderen (die in totaal recht hebben op 3 x € 150.000 = € 450.000) de vordering niet direct opeisen. Deze vordering blijft bij Mirjam. Mirjam verkrijgt in dit geval dus meer dan waarop ze feitelijk recht heeft: € 600.000 in plaats van € 150.000. Mirjam wordt overbedeeld; zij is in totaal € 450.000 schuldig aan de drie kinderen. Met andere woorden, Mirjam heeft een overbedelingsschuld van € 150.000 aan ieder kind.

Tegelijkertijd verkrijgen de kinderen feitelijk minder dan waarop ze (wettelijk gezien) recht hebben: € 0 in plaats van € 150.000 per kind. De kinderen zijn dus onderbedeeld en krijgen een onderbedelingsvordering op Mirjam (van € 150.000 per kind). De totale onderbedelingsvordering van € 450.000 bij de kinderen wordt pas opeisbaar als Mirjam overlijdt.

Contante waarde

Omdat de onderbedelingsvordering/overbedelingsschuld pas voor de kinderen opeisbaar is bij het overlijden van Mirjam, is de vordering in de toekomst opeisbaar (afhankelijk van de levensverwachting van Mirjam). Omdat op de vordering/schuld een rente van toepassing is, heeft deze in de toekomst – op het moment dat Mirjam overlijdt – een andere waarde dan de waarde op het moment van overlijden van Piet. Daarom moet de toekomstige waarde van de vordering/schuld worden teruggerekend naar nu. Dit heet de contante waarde van de onderbedelingsvordering/overbedelingsschuld.

Hoe de contante waarde van de onderbedelingsvordering/overbedelingsschuld wordt bepaald, hangt af van het rentepercentage dat in het testament is opgenomen of tussen de erfgenamen is afgesproken. Daarnaast is de levensverwachting van de langstlevende van belang. In dit voorbeeld, waarin er geen testament is en ook geen rente is afgesproken, wordt de contante waarde van de onderbedelingsvordering (overbedelingsschuld) berekend op basis van artikel 10 en de tabel uit artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet.

Bij de berekening van de contante waarde gaat de wet uit van het volgende:

  • De langstlevende echtgenoot verkrijgt het vruchtgebruik van de onderbedelingsvordering (overbedelingsschuld) van (aan) de kinderen. De contante waarde representeert dan de waarde van het vruchtgebruik van de vordering (schuld). Bij de langstlevende echtgenoot (Mirjam) wordt deze waarde bij haar verkrijging opgeteld.
  • De kinderen verkrijgen het blote eigendom van de onderbedelingsvordering. De blote eigendomswaarde is in dit geval gelijk aan de berekende waarde van de onderbedelingsvordering minus het vruchtgebruik dat bij de langstlevende echtgenoot (Mirjam) is opgeteld.

Kortom; het vruchtgebruik wordt bij de verkrijging van de langstlevende partner opgeteld en bij de verkrijging van de kinderen afgetrokken.

Berekening contante waarde onderbedelingsvordering

De berekening van de contante waarde van de onderbedelingsvordering in dit voorbeeld is als volgt:

  • 11 x 6% x € 450.000 = € 297.000.

    De factor ‘11’ hoort bij de leeftijd van Mirjam (zie art. 5 Uitvoeringsbesluit SW) en 6% is de rekenrente van de Successiewet (art. 10 Uitvoeringsbesluit SW).

Gevolgen voor verkrijging per erfgenaam

De totale overbedelingsschuld van € 450.000 heeft dus een contante waarde van € 297.000 en representeert in deze casus het vruchtgebruik van Mirjam op de totale overbedelingsschuld van € 450.000. Dit heeft de volgende consequenties voor de verkrijging per erfgenaam:

  • Voor Mirjam: het bij haar verkregen erfdeel (€ 150.000) wordt nu met € 297.000 verhoogd. Haar totale verkrijging is dan € 150.000 + € 297.000 = € 447.000.
  • Voor de kinderen (per kind): van de verkrijging per kind (€ 150.000) wordt nu € 99.000 (1/3e van € 297.000) afgetrokken. De totale verkrijging per kind bedraagt daarmee € 150.000 -/- € 99.000 = € 51.000. Zodoende verkrijgt elk kind de blote eigendomswaarde.

Voorbeeld Situatie met testament

Stel, Mirjam (59) en Piet (65) zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en hebben drie kinderen. Piet overlijdt. Er is een testament opgemaakt door Piet. In dit testament staat dat zijn hele vermogen naar Mirjam gaat (langstlevende testament). Verder staat in het testament dat de drie kinderen de erfenis krijgen in de vorm van een vordering op Mirjam. Omdat de kinderen de vordering pas krijgen bij het overlijden van Mirjam, is een enkelvoudig rentepercentage afgesproken van 8%. Met dit rentepercentage wordt de vordering (schuld) elk jaar verhoogd. Er is nadien geen ander rentepercentage afgesproken.

In deze situatie wordt de contante waarde van het vruchtgebruik en de daaruit af te leiden blote eigendomswaarde van het erfdeel van de kinderen bepaald op basis van complexe berekeningen.

Globaal komen deze berekeningen op het volgende neer:

  1. Herreken het enkelvoudige rente percentage dat is afgesproken (zie testament), naar een samengesteld rentepercentage op basis van de levensverwachting van de langstlevende echtgenoot (hier Mirjam). De levensverwachting wordt bepaald op basis van de tabel levensverwachting van het Actuarieel Genootschap, prognosejaar 2020. In dit voorbeeld:
    • Levensverwachting Mirjam: bij een leeftijd van 59 jaar is dat nog 26,73 jaar.
    • Samengestelde rente: {((1 + 0,08 x 26,73)(1/26,73)) – 1} x 100% = 4,37%.
  2. Haal het herrekende samengestelde rentepercentage af van het samengestelde rentepercentage uit de Successiewet (6%). Het ‘verschil percentage’ wordt gebruikt om de waarde van het vruchtgebruik van de overbedelingsschuld van Mirjam te berekenen.
    • In het voorbeeld: 6% -/- 4,73% = 1,27%.
  3. Het verschil van punt 2 vermenigvuldigen met de leeftijdsfactor uit artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit.
    • In dit voorbeeld: 1,27% x 11 = 13,97%.
  4. Het nominaal erfdeel (waarde overbedelingsschuld) vermenigvuldigen met de uitkomst van stap 3. Nu wordt de waarde van het vruchtgebruik verkregen.
    • In dit voorbeeld: € 450.000 x 13,97% = € 62.865.
  5. De berekende waarde van stap 4 (totaal) optellen bij de verkrijging van de langstlevende ouder.
    • In dit voorbeeld: € 150.000 + € 62.865 = € 212.865.
  6. De berekende waarde van stap 4 (voor ALLE kinderen), herrekenen naar het vruchtgebruik PER KIND door de uitkomst van stap 4 te delen door het aantal kinderen. Op deze manier wordt de verkrijging per kind berekend.
    • In dit voorbeeld: € 150.000 + (€ 62.865 / 3) = € 170.955.

Stap 5 zorgt ervoor dat de totale verkrijging van de langstlevende ouder is berekend; stap 6 zorgt ervoor dat de totale verkrijging per kind is berekend.

Door hogere rente af te spreken, kunnen de erfgenamen de overbedelingsschuld van de langstlevende ouder aan de kinderen verhogen. Dit heeft tot gevolg dat de nalatenschap van de langstlevende ouder (op overlijdensmoment) wordt verlaagd (immers; nalatenschap = bezittingen -/- schulden). Om dit tegen te gaan heeft de wetgever door middel van art. 9 SW bepaald dat een bovenmatig gedeelte van de afgesproken rente, wordt aangemerkt als fictieve verkrijging bij de kinderen. Het bovenmatige gedeelte van de rente is het gedeelte dat uitstijgt boven de wettelijke norm van 6% (samengestelde rente).

Bovenmatige rente

Stel, Mirjam (59) en Piet (65) zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en hebben drie kinderen. Piet overlijdt. Er is een testament opgemaakt door Piet. In dit testament staat dat zijn hele vermogen naar Mirjam gaat (langstlevende testament). Verder staat in het testament dat de drie kinderen de erfenis krijgen in de vorm van een vordering op Mirjam. Omdat de kinderen de vordering pas krijgen bij het overlijden van Mirjam, is een enkelvoudig rentepercentage afgesproken van 8%. Met dit rentepercentage wordt de vordering (schuld) elk jaar verhoogd. Er is nadien geen ander rentepercentage afgesproken.

Stel dat Mirjam 10 jaar na Piet overlijdt. Het vermogen van Mirjam is gedurende de 10 jaar gelijk gebleven. De afgesproken rente is 8% (enkelvoudig). De totale onderbedelingsvordering van de kinderen op Mirjam is op het overlijdensmoment € 450.000. De totale waarde van de overbedelingsschuld op het overlijdensmoment van Mirjam wordt nu als volgt bepaald:

  • Als wordt uitgegaan van 6% samengestelde rente: € 450.000 x 1,0610 = € 805.881.
  • Als wordt uitgegaan van 8% enkelvoudige rente (testamentair): € 450.000 x 8% x 10 + € 450.000 = € 810.000.

De nalatenschap van Mirjam is: € 1.200.000 -/- 810.000= € 390.000.

De totale waarde van de overbedelingsschuld is feitelijk € 810.000, maar mag – op grond van de Successiewet – maximaal € 805.881 zijn. Het verschil wordt verklaard doordat in het testament een hogere rente (8%) is afgesproken dan toegestaan (6% samengesteld). Het verschil is de bovenmatige rente: € 810.000 -/- € 805.881 = € 4.119. Per kind betekent dit een bovenmatige rente van (€ 4.119 / 3 =) € 1.373. Dit is de fictieve verkrijging per kind.

De totale verkrijging per kind wordt nu als volgt berekend:

  • Uit de nalatenschap van Mirjam: 1/3 x € 390.000 = € 130.000.
  • Bij: bovenmatige rente ex art. 9 SW: € 1.373