BOX 3 Sparen en beleggen
Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen bestaat recht op een heffingvrij vermogen. Voor het jaar 2023 bedraagt dit heffingvrije vermogen € 57.000. Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden aan de partner worden overgedragen. Voor gehuwden/samenwonenden bedraagt het heffingvrij vermogen € 114.000.
Als er bezittingen zijn moet over het rendement van die bezittingen belasting worden betaald. Met rendement worden bijvoorbeeld rente, dividend en huurinkomsten bedoeld. Hierbij gaat het niet om het werkelijke bedrag dat aan rente of huur is ontvangen, maar om een rendement over de bezittingen minus de schulden. Over het rendement moet 32% belasting worden betaald. Hoeveel belasting moet worden betaald, hangt dus af van de waarde van de bezittingen minus de schulden en van de eventuele vrijstellingen. De waarde van de eigen woning die als hoofdverblijf wordt gebruikt en de hypotheekschuld op die woning vallen bijvoorbeeld niet in BOX 3, maar in BOX 1.
Wanneer moet ik bezittingen en schulden invullen?
Het aangiftebiljet vraagt alleen om totaalbedragen van de bezittingen en schulden die als voordelen uit sparen en beleggen (BOX 3) belast zijn en die bij fiscaal partnerschap aan de aangever zijn toegerekend. Bovendien hoeven de vragen alleen ingevuld te worden als het bezit meer is dan de vrijgestelde bedragen.
Dit onderdeel kan dus vaak worden overgeslagen als het bezit onder het op het biljet genoemde vrijgestelde bedrag blijft. Als dividendbelasting is ingehouden op aandelen, of als er aandelen in bezit zijn die vallen onder vrijstellingsregelingen, moeten die bedragen hier wél worden ingevuld. De dividendbelasting is namelijk verrekenbaar en de vrijgestelde bedragen bij maatschappelijk beleggen, durfkapitaal en groene aandelen leveren een extra heffingskorting op.
Tarief voor inkomen uit sparen en beleggen (BOX 3)
Oude methode: Schrijventarief
Let op:
Voor de jaren 2017 tot en met 2022 werden zowel de oude en de nieuwe methode berekend voor het box 3 inkomen. De gunstigste methode werd vervolgens toegepast. Dat geldt voor 2023 niet meer. Vanaf 2023 wordt het box 3-inkomen alleen nog met de nieuwe methode berekend.
Het schijventarief in BOX 3 bestaat uit drie schijven. De schijven zelf zijn ingedeeld in twee klassen. De twee klassen stellen de verdeling van spaarvermogen en beleggingsvermogen voor. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt altijd berekend op basis van de klassen, of er nu beleggingsvermogen/spaarvermogen is of niet. Voor elke schijf geldt een andere procentuele verdeling tussen sparen en beleggen. De Belastingdienst gaat er namelijk vanuit dat je bij een hoger vermogen meer belegt dan spaart. In de derde schijf wordt al het vermogen als beleggingsvermogen geclassificeerd. Per rendementsklasse is een verschillend rendementspercentage vastgesteld. Omdat het rendement van beleggingen in de afgelopen 5 jaar beter is geweest dan het rendement op sparen, is het tarief van beleggingsvermogen hoger dan dat van spaarvermogen.
Deze manier van berekenen zorgt ervoor dat belastingplichtigen met veel vermogen zwaarder belast worden in BOX 3 dan belastingplichtigen met minder vermogen; hetzelfde gebeurt al jaren in BOX 1. In de tabel hieronder zie je hoe de schijven in BOX 3 zijn opgebouwd:
Rendement op vermogen 2022
Schijf
|
Box 3 vermogen (€)
|
Percentage 0,07%
|
Percentage 5,28%
|
Percentage gemiddeld rendement
|
1
|
€ 0 tot € 50.651
|
67%
|
33%
|
1,818%
|
2
|
vanaf € 50.651 tot € 962.351
|
21%
|
79%
|
4,366%
|
3
|
Vanaf € 962.351
|
0%
|
100%
|
5,53%
|
Het schijvenstelsel in BOX 3 berekent het voordeel uit sparen en beleggen. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt belast tegen 31%.
Voorbeeld BOX 3: Binnenlands belastingplichtigen
Stel dat een belastingplichtige samen met een fiscale partner € 125.000 aan spaartegoeden heeft op 01-01-2022 en een tweede woning met een waarde van € 2.500.000. Daarnaast zit er een schuld op de woning van € 1.331.000.
In dit voorbeeld is:
Box 3-vermogen
|
Klasse 1 (spaardeel)
|
Klasse 2 (beleggingsdeel)
|
Grondslag
|
tot € 50.651 valt in de eerste schijf
|
67% van € 50.651 = € 33.936
|
33% van € 50.651 = € 16.685
|
|
€ 962.351 valt in de tweede schijf
|
21% van € 962.351 = € 202.094
|
79% van € 962.351 = € 760.257
|
|
€ 156.749 valt in de derde schijf
|
-
|
100% van € 156.749= € 156.749
|
|
Totaal
|
€ 236.030 x 0,03% = € 708
|
€ 933.691 x 5,69% = € 53.127
|
€ 708 + € 53.127 = € 53.835
|
Over de grondslag van € 53.835 betaal je in BOX 3 31% inkomstenbelasting.
Nieuwe methode vanaf 2023: forfaitaire spaarvariant
Vanaf 2023 worden fictieve rendementspercentages gebruikt die dicht bij het werkelijke rendement van het box 3-inkomen liggen. Daarom worden voor de bezittingen 2 verschillende percentages gebruikt: 1 voor de banktegoeden, en een ander voor de beleggingen en andere bezittingen. Voor schulden gebruiken wordt een 3e percentage gebruikt.
Rendement op vermogen vanaf 2023
Categorie
|
Percentage
|
Banktegoeden
|
0,01%
|
- bank- en spaartegoeden in Nederland
- bank- en spaartegoeden buiten Nederland
- contant geld dat boven de vrijstelling uitkomt
- premiedepots
- het niet vrijgesteld deel van uw groene spaartegoeden
- uw aandeel in het vermogen van een 'vereniging van eigenaren (VvE)
- een geldbedrag dat u naar de derdenrekening van een notaris hebt overgemaakt
|
|
Beleggingen en andere bezittingen:
|
6,17%
|
- aandelen, obligaties, effecten en andere beleggingen
- het niet vrijgestelde deel van uw groene beleggingen
- overige vorderingen (behalve vorderingen tussen fiscale partners of tussen ouders en minderjarige kinderen)
- een 2e woning in Nederland
- een 2e woning buiten Nederland
- een woning die u verhuurt
- overige onroerende zaken
- cryptovaluta
- een lot waarop een prijs is gevallen
|
|
Schulden:
|
2,46%
|
- schulden voor bijvoorbeeld een auto of een vakantie
- negatief saldo op een bankrekening
- schulden voor de financiering van aandelen, obligaties, effecten en andere beleggingen
- schulden voor een 2e woning of overige onroerende zaken
- (hypotheek)schulden die u niet in box 1 mag aftrekken
- een bedrag van levenlanglerenkrediet dat u moet terugbetalen
- erfbelasting
- een schuld door een schenking op papier (behalve de schuld tussen fiscale partners of tussen ouders en minderjarige kinderen)
|
|
BOX 3 voor buitenlands belastingplichtigen
Voor het berekenen van het voordeel uit sparen en beleggen van buitenlands belastingplichtigen wordt eerst de tijdsgelange herleiding van bezit uitgevraagd en vervolgens het voordeel uit sparen en beleggen volgens het schijventarief te herleiden op basis van de correctie.
Voorbeeld BOX 3: Buitenlands belastingplichtigen
Een buitenlandse belastingplichtige heeft onroerend goed in Nederland en vervreemdt deze per 23 september 2022. Op dat moment houdt voor dit object het genieten van inkomen op. Op basis van art 7.7, lid 4 is tijdsgelange herleiding toe te passen. Stel dat de waarde van de onroerende zaak € 240.000 bedroeg en dat de bijbehorende schuld € 60.000 bedroeg.
In dit voorbeeld is:
- Het totaal aan bezittingen € 240.000.
- Het totaal bezit minus schuld € 180.000 (€ 240.000 minus € 60.000).
- Het rendementsgrondslag is € 176.800 (€ 240.000 minus € 60.000 minus € 3.200).
Waarbij € 3.200 staat voor éénmaal de schuldendrempel.
- De grondslag uit sparen en beleggen is € 126.150 (€ 176.800 minus € 50.650).
Waarbij € 50.650 staat voor éénmaal het heffingvrij vermogen. Het heffingvrij vermogen wordt niet herleid. Daarom is de grondslag uit sparen en beleggen € 50.650 lager vergeleken met de rendementsgrondslag.
De tijdsgelange herleiding is een correctie op de waarde van het pand en bedraagt in dit voorbeeld 4 maanden. Dat wil zeggen: september tot en met december, waarbij het aantal maanden naar boven wordt afgerond. De herleiding wordt als volgt berekend:
- De waardecorrectie bezit is € 80.000 (4/12 * € 240.000).
- De waardecorrectie schuld is € 20.000 (4/12 * € 60.000)
- Het saldo van de waardecorrectie is dan € 60.000 (80.000 minus 20.000)
In de correctie wordt geen rekening gehouden met de schuldendrempel omdat deze al in de rendementsgrondslag is verwerkt.
Berekening met tarieven 2022:
Box 3-vermogen
|
Klasse 1 (spaardeel)
|
Klasse 2 (beleggingsdeel)
|
Grondslag
|
€ 50.651 valt in de eerste schijf
|
67% van € 50.651 = € 33.936
|
33% van € 75.000 = € 16.685
|
|
€ 75.499 valt in de tweede schijf
|
21% van € 75.499 = € 15.855
|
79% van € 75.499 = € 59.644
|
|
€ 0 valt in de derde schijf
|
-
|
100% van € 0 = € 0
|
|
Totaal
|
€ 49.791 x 0.03% = € 149
|
€ 76.329 x 5,69% = € 4.343
|
€ 149+ € 4.343 = € 4.492
|
Vervolgens wordt op € 4.492 de correctie vanwege tijdsgelange herleiding van bezit/schuld toegepast:
(tijdsgelange herleiding bezit-schuld)/(totaal bezit minus totaal schuld) X (voordeel uit sparen en beleggen volgens schijventarief)
In dit voorbeeld is de berekening dan als volgt:
€ 60.000 / € 180.000 X € 4.492= € 1.498
|
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is nu: € 4.492 - € 1.498 = € 2.994.
Op basis van arrest De Groot en de toelichting in het besluit van 20 december 2007, nr. DB2007/630, Stb. 573 op de wijziging van artikel 24, lid 6 Btvdb 2001 wordt de teller gecorrigeerd met de schuldendrempel naar rato:
Artikel VIII, onderdeel B (artikel 24 van het Besluit voorkoming dubbele belasting)
De bij de voorkoming van dubbele belasting in aanmerking te nemen rendementsgrondslag in het buitenland bestaat uit de waarde van de bezittingen in het buitenland verminderd met de waarde van de schulden in verband met die bezittingen. Daarbij zijn de bepalingen van hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 van toepassing. Bij de bepaling van de omvang van de buitenlandse schulden dient derhalve ook rekening te worden gehouden met de schuldendrempel als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de aanpassing van het Bvdb 2001 (naar aanleiding van het arrest De Groot 1) is voor de voorkoming in box 3 geregeld dat een eventuele schuldendrempel geen invloed heeft op de hoogte van de in aanmerking te nemen schulden die betrekking hebben op buitenlandse bezittingen. Daartoe is bepaald dat de noemer van de voorkomingsbreuk (van box 3) wordt verminderd met de in aanmerking genomen schuldendrempel. Hiermee wordt het beoogde resultaat echter niet bereikt. De bedoeling is om de belasting na voorkoming in box 3 op hetzelfde bedrag uit te laten komen als het bedrag van de belasting dat zou zijn verschuldigd als de buitenlandse bezitting minus de daarop betrekking hebbende schuld als object zou zijn vrijgesteld. Dat kan door in de teller van de voorkomingsbreuk rekening te houden met de schuldendrempel voor zover de schulden zijn toe te rekenen aan de buitenlandse bezittingen en in de noemer als hoofdregel uit te gaan van het (rendement) over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. In onderstaand voorbeeld wordt dit toegelicht.
Voorkoming dubbele belasting
De voorkomingsregeling in BOX 3 berekent met de vrijstellingsmethode de verhouding tussen het buitenlandse inkomen uit BOX 3 waarover Nederland volgens het belastingverdrag geen belasting mag heffen en het totale inkomen uit BOX 3. De teller berekent het deel van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen waarover Nederland geen belasting mag heffen. De noemer bestaat uit het totale belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (optelling van BOX 3 inkomen uit Nederland en buitenland).
Ingeval de schulden zowel betrekking hebben op de “Nederlandse” als de buitenlandse bezittingen en niet specifiek aan een van beide rechtstreeks kan worden toegerekend, dient een evenredige toerekening plaats te vinden.
Let op:
Voor de berekening Voorkoming dubbele belasting hanteert de Belastingdienst verschillende rekenmethoden voor de VA IB 2023 in vergelijking met Aangifte IB 2023. We volgen hierin de fiscus aangezien we geen andere gegevens kunnen versturen in het XBRL-bericht. Hierdoor kan er een verschil zitten tussen deze twee aangiften. Vanaf de VA IB 2024 is dit opgelost en zal de berekening wel gelijk lopen met de aangifte IB van datzelfde jaar.
Peildata
Het gaat steeds om de waarde van de bezittingen en schulden op twee peildata: 1 januari 20XX en 31 december 20XX. Ook de waarde van de bezittingen en de waarde van de schulden van de minderjarige kinderen tellen mee.
Niet:
- de waarde van de eigen woning die het hoofdverblijf is. Die waarde geef je in bij Inkomsten uit eigen woning(en);
- het ondernemingsvermogen;
- de waarde van vermogen, zoals een pand, dat ter beschikking is gesteld aan bepaalde personen die dit gebruiken in hun onderneming. Het gaat dan bijvoorbeeld om de fiscale partner of een minderjarig kind. De inkomsten die bij ter beschikking stellen worden ontvangen, zoals huur, worden ingevuld bij Persoonlijke posten;
- aandelen die tot een aanmerkelijk belang horen. Er is bijvoorbeeld sprake van een aanmerkelijk belang als minimaal 5% van de aandelen, opties en winstbewijzen in een B.V. of N.V. in bezit is van de aangever en/of de fiscale partner;
- lijfrenten voorzover de premies in het voorafgaande belastingjaar of eerder zijn afgetrokken.
Als de aangever onder de 30%-bewijsregel viel
Als de aangever als buitenlandse deskundige in Nederland werkte en een beschikking partiële buitenlandse belastingplicht heeft ontvangen, dan hoeft er bij de vraag op de aangifte over bezittingen alleen rekening gehouden te worden met (rechten op) onroerende zaken in Nederland, en rechten op een aandeel in de winst van een Nederlandse onderneming. Bij de vraag over schulden moet ook rekening worden gehouden met de schulden die verband houden met deze bezittingen. Er is recht op volledig heffingvrij vermogen, toeslag heffingvrij vermogen kinderen en ouderentoeslag.
Het is ook mogelijk om in betreffende gevallen bij aangifte te kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht.
Als bezittingen TIJDELIJK zijn verplaatst uit BOX 3 naar BOX 1 of BOX 2
Als bezittingen tijdelijk zijn verplaatst uit BOX 3 naar BOX 1 of BOX 2, dan worden de inkomsten daaruit belast in BOX 1 of BOX 2 en in bepaalde gevallen óók nog meegeteld bij het voordeel uit sparen en beleggen (in BOX 3), namelijk:
- als de verplaatsing korter dan drie maanden duurde en rond een peildatum van BOX 3 plaatsvond;
- als de verplaatsing meer dan drie maanden maar korter dan zes maanden duurde en rond een peildatum van BOX 3 plaatsvond. Dit geldt niet als er aannemelijk wordt gemaakt dat de bezittingen om zakelijke redenen zijn verschoven naar BOX 1 of BOX 2.
In deze situaties moeten de werkelijke inkomsten aangegeven worden in BOX 1 of BOX 2 en de waarde van de bezittingen in BOX 3. In BOX 3 moet de waarde worden opgenomen op de peildatum die het dichtst ligt bij de datum waarop de bezittingen zijn verplaatst.
Waardering van bezittingen en schulden
Uitgangspunt in BOX 3 is dat zowel de bezittingen als schulden worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer; dat is de in Nederland geldende waarde in het economisch verkeer, waarbij alleen rekening wordt gehouden met feiten en omstandigheden die op de peildata bekend zijn. De bedoeling van de maatstaf 'waarde in het economisch verkeer' is aansluiting te krijgen bij een geobjectiveerd waardebegrip, door uit te gaan van de waarde die anderen dan de aangever aan de desbetreffende vermogensbestanddelen toekennen. De persoonlijke affectiewaarde, bijv. met betrekking tot vermogensbestanddelen die al generaties lang tot het familiebezit behoren, mag bij de waardering geen rol spelen.
Afgezonderd Particulier Vermogen
Het specificeren van het trustvermogen is uitgebreider geworden en valt nu onder de noemer Afgezonderd Particulier Vermogen (APV). In verband hiermee is de specificatie Belastingplichtige, partner of minderjarige kinderen betrokken bij een APV of belastingplichtige is erfgenaam van degene die vermogen heeft afgezonderd in APV of belastingplichtige heeft een concreet recht ten laste van een APV? toegevoegd.
In deze specificatie voeg je het APV van de cliënt toe. De specificatie is met enkele velden uitgebreid omdat de Belastingdienst wil weten of er een onderneming achter het APV zit en of er winstbelasting over is betaald. Enkele voorbeelden van rechtsvormen voor een APV zijn:
- (family)trust
- Stichting Particulier Fonds (SPF)
- (private)foundation
- Anstalt
- Stiftung
- (familie)stichting
- (familie)vereniging
Let op: Deze lijst met voorbeelden van rechtsvormen voor een APV is niet uitputtend.
Onder de specificatie Belastingplichtige, partner of minderjarige kinderen betrokken bij een APV of belastingplichtige is erfgenaam van degene die vermogen heeft afgezonderd in APV of belastingplichtige heeft een concreet recht ten laste van een APV? heb je de mogelijkheid om de Inkomsten uit APV te specificeren. Profit bepaalt het trustvermogen zoveel mogelijk op basis van de gegevens uit de aangifte. Tenslotte kun je een Toelichting APV invullen.
Voorkoming dubbele belasting BOX 3 in geval van onroerend goed in het buitenland
Voor de meest gunstige voorkoming dubbele belasting moet het buitenlands onroerend goed voor 100% bij beide cliënten/fiscale partners opgevoerd worden bij Buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken):
Voorbeeld 1: Buitenlands Onroerend goed 100% één partner, Voorkoming dubbele belasting 100% bij beide partners
In de aangifte van X is buitenlands Onroerend goed opgenomen voor € 18.740 in BOX 3 en bij voorkoming dubbele belasting wordt dezelfde waarde ook opgenomen: € 18.740. Dit levert een Voorkoming dubbele belasting op van € 47.
In de aangifte van Y voer je enkel bij de voorkoming dubbele belasting een waarde op van € 18.740. Dit levert een voorkoming op van € 85. Per saldo wordt er een voorkoming van € 132 genoten (conform de wet).
Voorbeeld 2: Buitenlands Onroerend goed 50/50 verdelen tussen partners, Voorkoming dubbele belasting 100% bij beide partners
Bij beide partners wordt 50% van de waarde opgenomen in BOX 3 als bezitting (in dit geval € 9.370). Bij de voorkoming wordt bij beide partners 100% van het Onroerend goed opgenomen (in dit geval € 18.740). Dit levert een voorkoming op van respectievelijk € 85 en € 47. Tezamen € 132.
Zie ook
Bezittingen
Onder het kopje Bezittingen kunnen onder andere de volgende bezittingen worden ingegeven:
- Bank- en spaartegoeden: Vermeld de bank- en spaartegoeden op 1 januari 20xx en op 31 december 20xx. Er is nu onderscheid tussen de bank- en spaartegoeden in Nederland aangehouden en bank- en spaartegoeden in het buitenland aangehouden.
- Contant geld en overige vorderingen: Als er op 1 januari 20xx een vordering was waarvan de rente minder vaak dan jaarlijks wordt bijgeschreven, moet op 1 januari 20xx de waarde in het economisch verkeer van die vordering worden opgegeven. Dit is doorgaans de waarde van de vordering inclusief de tot 1 januari 20xx opgebouwde rente. Als de vordering op 31 december 20xx nog bestond, moet de waarde in het economisch verkeer inclusief de in 20xx opgebouwde rente worden aangegeven.
- Aandelen, obligaties en dergelijke: Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:
- aandelen, winstbewijzen en opties;
- obligaties;
- aandelen in beleggingsfondsen;
- maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal (zie hierna);
Bij aandelen, winstbewijzen, opties, obligaties en aandelen in beleggingsfondsen die genoteerd staan op de Euronext effectenbeurs te Amsterdam moeten de slotwaarden uit de Officiële prijscourant van AEX-Data Services worden vermeld. In andere gevallen moet de waarde in het economische verkeer worden vermeld.
- Overige bezittingen
Je hebt de mogelijkheid om de leegwaarderatio te berekenen van woningen die verhuurd worden en waarvan de huurder huurbescherming geniet. De berekening van de leegwaarderatio is toegevoegd bij Overige bezittingen in BOX 3.
De partnervelden komen uit de aangifte van de gekoppelde partner. Dit zijn dus dezelfde velden als van de aangever, alleen komen deze uit de aangifte van de gekoppelde partner. Profit neemt deze velden alleen over als je gekozen hebt voor (gedeeltelijk) fiscaal partnerschap of Fiscaal partnerschap voor het hele jaar (00F065). Uitzondering hierop zijn de volgende velden:
Groene beleggingen, maatschappelijke beleggingen of beleggingen in durfkapitaal
Er geldt een vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen, dat wil zeggen groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen, culturele beleggingen en beleggingen in durfkapitaal aan startende ondernemers (Agaathleningen). Deze vrijstellingen worden automatisch berekend. Het is van belang dat de waarden toch worden ingevuld omdat er extra heffingskortingen van 1,3% gelden die afhangen van de vrijgestelde bedragen.
Per 2023 is door de toepassing van de forfaitaire spaarvariant in BOX 3 een wetswijziging ontstaan van artikel 5.13 lid 2 Wet IB 2001. Hierdoor wordt de vrijstelling voor groene beleggingen altijd eerst toegepast op de beleggingen (in de vorm van overige bezittingen). Wat resteert aan vrijstelling, wordt toegepast op de groene beleggingen in de vorm van banktegoeden.
Fiscale partners kunnen deze vrijstellingen overhevelen. Profit ondersteunt alleen de situatie van overdracht van vrijstellingen bij fiscaal jaarpartnerschap (terwijl de regel ook toepasbaar is als er op de peildatum een partner is en niet is gekozen voor fiscaal jaarpartnerschap). Als de vrijstelling wordt overgedragen moet de aangever een handtekening zetten op het aangiftebiljet van de partner. Als de partner overdraagt moet deze een handtekening zetten op het aangiftebiljet van de aangever.
Groene beleggingen
Als de aangever groene beleggingen had, geldt op elke peildatum een vrijstelling tot een gezamenlijke waarde van maximaal € 65.072 (2023). Groene beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene fondsen. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan geldt een gezamenlijke vrijstelling voor groene beleggingen van € 130.144 (2023).
Indirecte en directe beleggingen
Er is een verschil in de wijze waarop directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal worden behandeld. Over het vrijgestelde gedeelte van de indirecte beleggingen wordt geen heffingskorting berekend.
Niet:
- (Latente) belastingvorderingen en vorderingen premie volksverzekeringen.
- Lopende termijnen met een looptijd van 1 jaar of korter.
Als er een vordering was op grond van een nalatenschap
Als één van de ouders is overleden, kan het zijn dat bij de verdeling van de nalatenschap alle goederen zijn overgegaan op de langstlevende ouder, waarbij deze de verplichting op zich heeft genomen om alle schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen. Als dit het geval is, en de aangever heeft bij de verdeling van de nalatenschap een geldvordering op de langstlevende ouder gekregen, dan hoeft de aangever deze vordering niet aan te geven.
Tweede woning
Als de aangever de tweede woning voor 30% of meer van de tijd tot zijn beschikking had, moet de WOZ-waarde worden ingevuld. Had de aangever de woning voor minder dan 30% van de tijd tot zijn beschikking, bijvoorbeeld door verhuur, geef dan de waarde in het economische verkeer aan.
Niet:
- de eigen woning die het hoofdverblijf was. Die wordt aangegeven bij Inkomsten uit eigen woning(en);
- een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 dat volledig in eigendom is. Vruchtgebruik en beperkt eigendom van een landgoed moet worden aangegeven bij de Overige bezittingen.
Vermeld hier wel:
- woningen en andere gebouwen die op het landgoed staan, niet de eigen woning;
- een bos of natuurterrein dat volledig in eigendom is. Het vruchtgebruik en beperkt eigendom moet worden aangegeven bij Overige bezittingen.
Overige onroerende zaken
Ga uit van de waarde in het economische verkeer. De werkelijke inkomsten uit overige onroerende zaken (huur, pacht e.d.) zijn onbelast.
Niet-vrijgesteld deel van kapitaalverzekeringen
Vermeld de waarde van verzekeringen die een kapitaal (een bedrag ineens) uitkeren. Ga uit van de waarde in het economische verkeer op 1 januari 20xx en op 31 december 20xx.
Als één of meer kapitaalverzekeringen uiterlijk 14 september 1999 (geen kapitaalverzekering eigen woning) zijn afgesloten:
Er geldt een vrijstelling:
Als de gezamenlijke waarde € 123.428 (2022) of lager is, hoeft er niets te worden aangegeven. Is het bedrag hoger, geef dan alleen de waarde boven € 123.428 aan. Is het verzekerde kapitaal of de premie na 13 september 1999 verhoogd, dan mag de vrijstelling alleen worden gebruikt als die verhoging plaatsvond op basis van een clausule die op 13 september 1999 al bestond. De vrijstelling vervalt in ieder geval als de looptijd van de verzekering na 13 september 1999 is verlengd.
Niet:
- een kapitaalverzekering eigen woning;
- een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden (bijv. een begrafenisverzekering met een uitkering in geld of in natura) tot een maximum verzekerd kapitaal van € 7.444 (2022) per verzekerde. Als het verzekerd kapitaal hoger is dan € 7.444dan heeft de aangever toch recht op de vrijstelling als de totale waarde in het economische verkeer van de polissen niet hoger is dan € 7.444. Het gaat om een verzekering die uitkeert bij overlijden van de aangever zelf, de fiscale partner, de kinderen, ouders, broers of zussen en hun echtgenoten. Is de totale waarde hoger, dan vervalt de vrijstelling;
- een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij invaliditeit, ziekte of ongeval.
Rechten op periodieke uitkeringen
Vermeld de waarde van lijfrenteverzekeringen en andere rechten op periodieke uitkeringen waarvan de aangever de uitkeringen al ontvangt in de vorm van een vast bedrag in geld, en die niet in BOX 1 vallen. De meeste lijfrenteverzekeringen en rechten op periodieke uitkeringen die vóór 1 januari 2001 zijn gesloten, vallen in BOX 1. Als de aangever een vóór 1 januari 2001 bestaande saldo-lijfrente heeft afgerekend, moet de waarde van de verzekering worden aangegeven in BOX 3.
Vermeld ook andere lijfrenteverzekeringen en rechten op periodieke uitkeringen die niet in BOX 1 vallen. Vermeld dan de waarde in het economische verkeer.
Niet:
- De lijfrenteverzekeringen of andere rechten op periodieke uitkeringen voorzover de premie daarvan in 2003 of in eerdere jaren is afgetrokken.
Overige bezittingen
Bijvoorbeeld:
- roerende zaken die de aangever verhuurde of als belegging had;
- rechten die de aangever had op roerende zaken;
- trustvermogen waarover de aangever de beschikkingsmacht had of waarop de aangever recht had;
- het aandeel in een onverdeelde boedel;
- vruchtgebruik of beperkt eigendom (onder andere de blote eigendom) van een pand, een landgoed, bos of natuurterrein. Het gaat hier ook om de blote eigendom van een woning die geldt als eigen woning van degene die het vruchtgebruik heeft;
- recht op het gebruik van een pand waarvoor de aangever minder dan één keer per jaar een zakelijke vergoeding betaalt. De aangever betaalt bijvoorbeeld steeds de huur voor vijf jaar vooruit;
- het vruchtgebruik of beperkt eigendom (onder andere de blote eigendom) van een spaarrekening (blote eigendom: de aangever is eigenaar maar heeft geen recht op de rente).
Niet:
- vruchtgebruik dat door erfrecht is verkregen van de woning die het hoofdverblijf was. Het eigenwoningforfait van deze woning moet worden vermeld bij Inkomsten uit eigen woning(en);
- roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin, bijvoorbeeld een eigen auto of de inboedel van een woning;
- kunstvoorwerpen: deze zijn over het algemeen vrijgesteld (tenzij het gaat om beleggingen).
Bezittingen na vrijstellingen
Let op:
In dit scherm kun je geen wijzigingen worden aangebracht.
Voor de volgende categorieën vermogensbestanddelen geldt een vrijstelling:
- landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928
- De gebouwde eigendommen op deze landgoederen moet u wel aangeven in box 3.
- bossen
- natuurterreinen
- voorwerpen van kunst en wetenschap, behalve als u deze vooral als belegging hebt
- bepaalde vorderingen op basis van een erfenis
- sommige kapitaalverzekeringen
- roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin
- Bijvoorbeeld uw eigen auto of de inboedel van uw woning.
- het gespaarde bedrag van uw levensloopregeling
De bedragen die in dit scherm worden getoond worden ingegeven bij Bezittingen.
Schulden
Let op:
Als de belastingplichtige is overleden dan moeten de schulden op de datum van overlijden worden ingevuld. De eventuele fiscale partner van de overledene geeft de schuld per 31 december aan.
De drempelschulden is bij partners die het hele jaar fiscale partner zijn een gezamenlijke drempel van € 6.400. (2022)
Let op:
Iedere partner heeft recht op de enkelvoudige drempel. Door het kiezen van fiscaal partnerschap, wordt bij de partner ook de drempel berekend. De Belastingdienst gaat ervan uit dat alle schulden in de aangifte ingevuld worden, dus bij een enkelvoudige aangifte moet je alle schulden opgeven bij de aangever om tot een juiste aangifte te komen.
Welke schulden mogen worden vermeld?
Vermeld bijvoorbeeld:
- schulden voor het kopen van consumptiegoederen, zoals een auto of een vakantie;
- schulden voor de financiering van aandelen (behalve aandelen die horen tot een aanmerkelijk belang), obligaties, rechten op periodieke uitkeringen, een tweede woning of andere onroerende zaken;
- schulden op grond van de Wet studiefinanciering.
Niet:
- (hypotheek)schuld voor de eigen woning die het hoofdverblijf was;
- schulden die niet opeisbaar zijn omdat de aangever de langstlevende ouder is;
- schulden voor uitgaven voor ziekte of invaliditeit die op 31 december 2000 al bestonden. De rente voor deze schulden is namelijk nog aftrekbaar. Schulden die na deze datum zijn gemaakt, moeten hier wel worden aangegeven. De rente hierop kan niet meer worden afgetrokken;
- schulden voor uitgaven voor studiekosten die op 31 december 2000 al bestonden. Het gaat hier om andere schulden dan de schulden op grond van de Wet studiefinanciering. De rente voor deze andere schulden is namelijk nog aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek (scholingsuitgave). Schulden die na deze datum zijn gemaakt, moeten hier wel worden aangegeven. De rente hierop kan niet meer worden afgetrokken;
- lopende rentetermijnen van schulden met een looptijd korter dan één jaar;
- (latente) belastingschulden en schulden premie volksverzekeringen (inclusief belastingrente en invorderingsrente).
Voorkoming dubbele belasting BOX 3
Als het recht om belasting te heffen toegewezen is aan een ander land dan Nederland, is er over het buitenlandse inkomsten in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt dan een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Hierdoor is er minder inkomstenbelasting verschuldigd.
Vermelden in de aangifte
Als er buitenlandse inkomsten uit bezittingen zijn waarover Nederland geen belasting mag heffen, dan moet dat ingevuld worden in BOX 3: Sparen en beleggen in het onderdeel Voorkoming dubbele belasting. Aan de hand van de buitenlandse inkomsten uit bezittingen en de buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken) die je hier (in het onderdeel Teller en restanten) opgeeft, berekent Profit de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Specificatie Buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken)
Als je de specificatie Buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken) bij het onderdeel Voorkoming dubbele belasting BOX 3 invult, moet je de specificatie ook toevoegen in het onderdeel Bezittingen (BOX 3: Sparen en beleggen).
Als je de velden Buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken) wilt specificeren, moet bij BOX 3: Sparen en beleggen bij het veld Totaal saldo rendementsgrondslag een bedrag zijn ingevuld. De rendementsgrondslag moet hoger zijn dan nul. Doe je dit niet dan geeft Profit hiervan ook een melding in het verificatiescherm:
De specificatie 'Buitenlandse bezittingen minus schulden (onroerende zaken)' is gevuld, maar er is geen waarde gevuld in het veld '(Rechten op) onroerende zaken in het buitenland' op het scherm 'Bezittingen'. Is dit juist? (Scherm ‘Voorkoming dubbele belasting BOX 3’)
Wijze van berekenen aftrek
De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt per BOX berekend. De aftrek wordt berekend over de inkomstenbelasting die is verschuldigd na aftrek van de heffingskorting. Dit is vastgelegd in het Besluit staatssecretaris 25 oktober 2004: Gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek heffingsvrij vermogen IFZ2004/728M.
Het bedrag van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting kan niet hoger zijn dan het bedrag dat verschuldigd is aan inkomstenbelasting in de betreffende box.